LEERPLAN
DE KLEUTERFASE
De kleuterfase van het kind wordt in de vrijeschool duidelijk onderscheiden van de leerfase daarna. De kleuter kan nog helemaal opgaan in zijn eigen wereld, in zijn fantasie-spel. Spelen is cruciaal voor een gezonde ontwikkeling. Tegelijkertijd neemt de kleuter door zijn openheid, de indrukken van buitenaf intens op. Aan het spelaanbod, de verzorging en inrichting van de klassen wordt op de kleuterschool dan ook veel aandacht besteed. De keuze van het materiaal nodigt uit tot spel en doet een beroep op de fantasie.
Ritme
Een kind is gelukkig als het zich veilig en geborgen voelt. Doordat elke dag hetzelfde ritme heeft, voelen de kinderen zich snel vertrouwd. De verschillende activiteiten verlopen in een vaste volgorde. Een kleuter geniet als hij al weet wat er komen gaat. Doordat activiteiten als tekenen, boetseren, schilderen, knutselen en brood bakken, op vaste dagen hun plaats hebben, krijgt ook elke dag van de week zijn eigen kleur. De jaarfeesten die samenhangen met de seizoenen, worden met veel toewijding en aandacht voorbereid en gevierd. Hierdoor wordt ook het natuurlijke ritme van het jaar voor de kinderen beleefbaar.
Het vrije spel
Vrij spel is wezenlijk voor de kleuter. Het is een enorme hulp om later als creatief en beweeglijk mens in het leven te staan. Al spelend verwerven de kinderen sociale en motorische vaardigheden. Uit allerlei onderzoek is gebleken hoe belangrijk een goed ontwikkelde motoriek is bij het latere leren. De ontwikkeling van de motoriek speelt bij de hieronder genoemde activiteiten een grote rol.
Muziek
Het muzikale element is verweven door de hele ochtend die de kleuters op school zijn. Het komt onder andere naar voren in zangspelletjes, ambachtspelletjes en vingerspelletjes. Het muzikaal-ritmische zingen en bewegen is voor het kind gezondmakend en vraagt om de sociale vaardigheid (meedoen in de groep) die bij het jonge kind past. Aan het muzikaal-ritmische element wordt ook bij euritmie op speciale wijze aandacht besteed.
Sprookjes
Zoals een kleuter geheel in zijn spel kan leven, zo kan hij dat ook in de sprookjes die worden verteld. Hij neemt de rijke beelden, waarin oerwijsheden zijn verborgen, diep in zich op. Door de rustige sfeer waarin de sprookjes worden verteld, komt hij geheel tot zichzelf.
Rekenvoorwaarden
De rekenvoorwaarden zullen gemakkelijker tot ontwikkeling komen als een kind opgroeit in een ‘rijke’ leeromgeving. Zo’n leeromgeving kan van alles zijn; de kleuterleerkracht zorgt er voor, dat het lokaal ‘rijk’ is ingericht. Een klaslokaal waarin materialen te vinden zijn, die het kind uitnodigen tot bouwen (werken in de bouwhoek), ordenen (steentjes neerleggen in patronen), seriëren (series maken van materialen, bijvoorbeeld alle dieren bij elkaar), classificeren (ordenen op gemeenschappelijke kenmerken, zoals al het fruit bij elkaar en ook al het brood) en allerlei ontwikkelingsspelletjes.
Maar er is nog meer: de rekenvoorwaarden zijn ook verwerkt in telliedjes, verhalen, aftelversjes en samen met elkaar telactiviteiten ondernemen. Zo wordt in de kleuterklas gewerkt aan het voorbereidende rekenen.
Taalvoorwaarden
Het begin van ontluikende geletterdheid, dat wil zeggen, interesse voor allerlei vormen van gedrukte taal, treden bij het kind spontaan op.. De nieuwsgierigheid naar taal wordt gewekt doordat een kind omgeven is met boeken, plaatjes en doordat er wordt voorgelezen. Het aanbod in de kleuterperiode: boekoriëntatie, verhaalbegrip, rijmspelletjes, functie van geschreven taal en de relatie tussen gesproken en geschreven taal. Zo wordt er een fonemisch bewustzijn gewekt: met welke klank begint en eindigt een woord?
KLAS 1
Als het kind schoolrijp is, kan het leren beginnen. Maar niet zoals volwassenen leren. Het leren moet verbonden zijn met het gevoel en de wil. Alleen datgene wat beleefd en doorleefd wordt, leidt tot verinnerlijking en verandering. In de loop van de onderbouw kan geleidelijk met meer afstand naar de wereld worden gekeken. In de eerste klas wordt de basis gelegd voor veel van wat in de hogere klassen zal worden geleerd. Een gezonde motorische ontwikkeling heeft hierin een belangrijke plaats. Deze krijgt vooral veel aandacht door spelend, bewegend leren.
Vertelstof: sprookjes
De klassieke volkssprookjes bevatten een rijkdom aan beelden, waarin de menselijke ontwikkeling en menselijke waarden tot uitdrukking komen. De moraliteit wordt gewekt door de tegenstelling van goed en kwaad in de sprookjes. We vertellen de sprookjes van Grimm of moeder de Gans. Dit zijn opgetekende volksverhalen. De eersteklasser heeft nog heel gemakkelijk toegang tot deze beelden en neemt ze diep in zich op. Motieven uit de sprookjes worden in het periodeonderwijs en vaak ook in de vaklessen verweven.
Taal: schrijven en lezen
Onze drukletters zijn louter abstracte symbolen. De leerkracht maakt de letters toegankelijk door ze tot beelden om te vormen (oorspronkelijk was het schrift ook een beeldschrift). Zo kan de k tot koning worden, de b tot beer, de v tot vogel. Het schrijven heeft dan ook aanvankelijk het karakter van tekenen. Met Kerst kent de eersteklasser doorgaans het hele alfabet. Vanuit het schrijven ontwikkelt zich het lezen, beginnend met de letterbeelden. Dit lezen wordt aanvankelijk aangeleerd door het “zingend lezen.” Dan overgaand naar gedichtjes die de kinderen van buiten kennen en die op het bord in kleine blokletters worden geschreven De taalontwikkeling en taalverrijking vinden met name plaats door middel van verhalen, gedichtjes en toneelspel. Het gesproken woord staat in het gehele vrijeschoolonderwijs centraal. Vertelstof en de loop der seizoenen zijn belangrijke bronnen.
We hanteren hierbij de methodiek van José Schraven: zó leren kinderen lezen en schrijven.
Spelling: Tot de kerst: alle letters, korte en lange klanken, twee-tekenklanken, klankzuivere woorden, ei-plaat, au-plaat.
Van kerst tot zomer: niet klankzuivere woorden, zingwoorden, luchtwoorden, plankwoorden (Staal-categorieën)
Rekenen
Rekenen leren de kinderen vanuit het doen. Klassikaal wordt er ritmisch geklapt, gestampt, gelopen, gesprongen en gereciteerd. Vanuit het gewone tellen, ontwikkelt zich het versneld tellen door middel van groeperen van bijvoorbeeld kastanjes of bonen. 2,4,6 – 3,6,9 – 4,8,12. Deze reeksen worden ook ritmisch gelopen en vormen de basis van de tafels van vermenigvuldiging. In de eerste rekenperiode worden de kwaliteiten van de getallen beleefbaar gemaakt. Er wordt gekeken waar er één van is. Er komen dan antwoorden van de kinderen als god, ik, de aarde etc. Twee vindt zijn uitdrukking in bijvoorbeeld hemel en aarde, man en vrouw, vader en moeder.
De Romeinse cijfers lenen zich heel goed voor het verbeelden van de kleinere getallen I, II, III. Na korte tijd worden de gebruikelijke Arabische cijfers ingevoerd. De vier rekenbewerkingen worden vanuit rekenverhalen aangeleerd en bij voorkeur zo uitgevoerd dat uitgegaan wordt van het geheel. Bijvoorbeeld 12 = 8 + 4, maar ook 7 + 5 of 6 + 6. Het voordeel hiervan is dat we het getal waarvan we uitgaan in zijn mogelijkheden leren kennen en één opdracht tot meerdere oplossingen kan leiden. In de eerste klas kan tot 20 of 24 worden gerekend.
Heemkunde
Bij heemkunde staat de beleving van de eigen omgeving centraal. Belangstelling wordt gewekt voor de seizoenen, planten en dieren. De beleving van de natuur en de seizoenen wordt versterkt door het vieren van feesten die meegaan met het verloop van het jaar. Liedjes, gedichten, verhalen, tekeningen en schilderingen helpen de kinderen deze ontwikkeling in de natuur mee te beleven. Ook in de reken- en taalstof worden direct (seizoens-)elementen uit de natuur betrokken.
KLAS 2
De overgang van kleuter naar schoolkind is nu definitief achter de rug. De kinderen bewegen niet meer zo gemakkelijk met de omgeving mee. Hebbelijkheden en onhebbelijkheden worden duidelijker zichtbaar.
Vertelstof
Fabels: korte verhalen waarin dieren menselijke eigenschappen vertonen zoals de wijze uil, de sluwe vos, de trotse haan. Legenden: verhalen over goede, edele eigenschappen, die de mens zich kan verwerven, zoals de verhalen over Franciscus of Christoforus. De kinderen herkennen in de verhalen iets van zichzelf en zonder dat er gemoraliseerd wordt, wordt het bewustzijn voor het goede gewekt.
Taalperiodes
Vertelstof en de seizoenen blijven belangrijke bronnen voor toneelspel, gedichten, ritmische oefeningen, lezen en schrijven. Het lezen en schrijven wordt al meer geautomatiseerd. Het lopend schrift wordt nu ook aangeleerd. Van daaruit komt het ‘spannend lezen’, tempo lezen, eigen verhalen en gedichtjes schrijven, meer aandacht voor spelling en het zelf geschrevene op spelling nakijken. Toneel wordt gebruikt voor klassikaal lezen, zelf de rol leren, hoorspel of ‘stomme film’ spelen ed. Steeds is ook de verzorging van het schrift met tekeningen of randversiering van belang.
Spelling ZLKLS: eer-oor-eur-woord, aai-ooi-oei-woord, eeuw-ieuw-uw-woord, langermaakwoord, voorvoegsel, klankgroepenwoord, verkleinwoord, achtervoegsel.
Rekenen
Het bewegend verkennen van de ordening van de getallenwereld wordt voortgezet. Reeksen worden oplopend en aflopend gereciteerd. De tafels van vermenigvuldiging worden al bewegend en sprekend geleerd. De vier hoofdbewerkingen worden voortgezet met de getallen tot 100, vaak met behulp van de getallenlijn. De kinderen oefenen dit, naast het gebruikelijke oefenmateriaal, ook met rekenspelletjes. De bewerkingen onder 25 worden geautomatiseerd, waarbij het tempo omhoog gaat. Zo mogelijk wordt ook hier het schriftelijk werk kunstzinnig vormgegeven door wetmatigheden met lijnen, vormen en kleuren tot verschijning te brengen.
Heemkunde
Ook in de 2e klas zijn er enkele periodes waarin de verbondenheid met de eigen omgeving door de seizoenen heen centraal staat, door middel van liederen, gedichten, spel, schrijven en lezen. Zon, wind, aarde, planten en dieren spreken en handelen daarbij vanuit hun eigen bijzondere kwaliteit, zoals dat ook in dierenverhalen gebeurt. Je kunt denken aan een bomenperiode of een periode over bijen of vogels.
KLAS 3
Over het algemeen leeft de derdeklasser nog net als het kind van de 1e en 2e klas in een vanzelfsprekende wereld en heeft hij ook behoefte aan die vanzelfsprekendheid. Door groeiend bewustzijn van de omgeving ontstaan echter ook vragen en onzekerheid. De gouden-glansperiode waarin het jonge kind leeft, nadert haar einde om eind derde klas plaats te maken voor een nieuwe fase.
Vertelstof: verhalen uit het oude testament
Thema’s uit het oude testament weerspiegelen de fase waarin de derdeklasser zich bevindt. De mens verlaat het paradijs, wordt bewuster en komt op eigen benen te staan. Het joodse volk heeft de leiding van Jahweh en Mozes nodig om zijn bestemming, het beloofde land, te vinden. Rechtvaardige richtlijnen en geboden geven de nodige houvast en geborgenheid. Deze verhalen hebben een grote beeldende kracht, daar er geen afbeeldingen mochten worden weergegeven.
Taal
Door middel van verhalen, gedichten, toneelstukken en ritmische oefeningen wordt de taalschat verrijkt en het duidelijk spreken bevorderd. De kinderen leren de kwaliteiten van de belangrijkste woordsoorten (werkwoorden, zelfstandige naamwoorden en bijvoeglijke naamwoorden) ervaren en onderscheiden. Het lopend schrift dat in de tweede klas is aangeleerd, wordt verder geoefend.
Vanaf de 3e klas leren de kinderen verhaaltjes en brieven schrijven. Het aanleren van de spelling gebeurt vanuit de analogie (woorden die zich op dezelfde manier gedragen). Het lezen moet in de 3e klas goed op gang gekomen zijn. Het zelfstandig lezen wordt geoefend en gestimuleerd.
Spelling: kilo-woord, ‘s-woord, cent-woord, ‘s-meervoud, politie-woord, cola-woord, tropisch-woord
Rekenen
De bewerkingen onder de 100 worden verder geoefend en grotendeels geautomatiseerd. Tegelijkertijd wordt het gebied van de getallen tot 1000 verkend. De tafels van 1 tot en met 10 moeten bekend zijn. Vraagstukken die betrekking hebben op het dagelijkse leven, zoals rekenen met geld, worden op praktische wijze geoefend. Het cijferend rekenen wordt aangeleerd.
Heemkunde
In de 3e klas is er speciale aandacht voor ambachten. Door aandacht te besteden aan beroepen met een ambachtelijk karakter, wordt eerbied gewekt voor vaardigheden die mensen kunnen ontwikkelen. Ook is er een periode waarin de kinderen bezig gaan met alle aspecten rond het bouwen van een huis, metafoor voor hun eigen fysieke lichaam. Extra aandacht is er daarbij voor het fundament en het dak, die staan voor de afsluiting van de openheid richting geestelijke wereld en het meer geaard raken van de derdeklasser.
KLAS 4
In de 4e klas wordt een begin gemaakt met de zogenaamde zaakvakken, zoals aardrijkskunde en biologie. De vierdeklasser staat anders in de wereld. Hij staat er niet alleen maar in, maar kijkt er vanuit zijn eigen standpunt ook tegenaan. Er is een breuk ontstaan tussen ik en de wereld. Gevoelens van eenzaamheid en angst kunnen het gevolg zijn, evenals een kritischer houding tegenover ouders en leerkracht. De overgang komt mede tot uiting in de verandering van de ochtendspreuk. Tot klas 4 begint de ochtendspreuk met: ‘het liefdelicht der zon’. In de 4e klas wordt de dag begonnen met: ‘ik zie rond in de wereld’.
Vertelstof: de Edda
In de Edda (een noords- mythologisch verhaal) sterft Baldur, de lichtende godheid. De godenschemering is aangebroken en uiteindelijk gaat Asgaard ten onder. De goden vallen van hun voetstuk. Dat weerspiegelt zich in het dagelijks leven. De vierdeklasser verliest ontzag voor autoriteit.
De komst van een nieuwe wereld wordt aangekondigd. Het kind verlaat de wereld met een gouden glans en betreedt een nieuwe wereld.
Taal
Op deze leeftijd is het bewustzijn van ruimte en tijd versterkt aanwezig. De drie tijden: heden, verleden en toekomst, worden behandeld (de 3 nornen) en daarmee samenhangend de vervoeging van de werkwoorden (zwakke en sterke). Motieven en beelden uit de Edda zijn hierbij een hulp. Verhoogde wakkerheid wordt gewekt door te spreken in stafrijm (waarin de Edda is geschreven), gecombineerd met beweging. Er wordt gewerkt aan het samenhangend mondeling en schriftelijk weergeven van verhalen.
Spelling: taxi-woord, chef-woord, th-woord, café-woord, cadeau-woord, route-woord, garage-woord, lolly-woord, trema-woord
Rekenen
Nieuw in de 4e klas zijn de breuken. Het hele getal valt in delen uit elkaar en kunnen ook weer worden samengevoegd. Dit uiteenvallen en samenvoegen wordt op velerlei wijzen concreet zichtbaar gemaakt. Wetmatigheden worden al doende beleefd. Het cijferend rekenen wordt doorgeoefend. Hierbij is veel aandacht voor een geordende, systematische werkwijze. Nu de kinderen een sterke verbinding hebben met ruimte en tijd, komt ook het meten en wegen aan bod. Het schatten is daarbij belangrijk. Het hoofdrekenen wordt onderhouden en uitgebreid.
Aardrijkskunde en geschiedenis
Nu de kinderen al veel meer vanuit hun eigen standpunt naar de wereld kunnen kijken en hun ruimte- en tijdsbesef sterk is gegroeid, gaat in de 4e klas de heemkunde over in aardrijkskunde, plant- en dierkunde en geschiedenis. De eerste aardrijkskunde- en geschiedenisperiode gaat vooral over de eigen woonomgeving, waarbij de historische ontwikkeling wordt betrokken. Op velerlei manieren worden de ruimte (wind)richtingen geoefend. Het vermogen tot distantie maakt het tekenen van plattegronden en eenvoudige kaarten mogelijk.
In een tweede periode wordt Nederland verder verkend, Nederland zoals het is gevormd door het water. Dijkaanleg, kanalisatie, droogmakerijen en polders komen aan bod. Daarnaast ook de mogelijkheden die de bodem de mens biedt om zijn bestaan op te bouwen. Topografie van Nederland wordt geoefend.
Dierkunde
Behandeling van de dieren in relatie tot de mens: De dieren in hun gespecialiseerdheid, de mens als wezen dat zich in velerlei richtingen kan ontwikkelen en deze ontwikkeling zelf ter hand kan nemen.
KLAS 5
Nadat in de 4e klas de scheiding tussen ‘ik’ en ‘de wereld’ bij veel kinderen voor onrust zorgde, keert in de loop van de vijfde klas over het algemeen de rust en harmonie weer terug. Het vermogen om meer onbevangen en objectief naar de wereld te kijken, is gegroeid. Ook fysiek kan de vijfdeklasser meer in evenwicht komen; hartslag en ademhaling komen in balans.
Vertelstof: de Griekse mythologie
De Griekse mythologie, bestaande uit scheppingsmythen, heldenverhalen en de Ilias en Odyssee, vormt de vertelstof voor de vijfde klas. De verhalen vertonen het kenmerk dat mythologie overgaat in historie. De mythologische mens wordt steeds meer aardeburger. Een proces dat parallel loopt met de psychische ontwikkeling van de vijfdeklasser. Het intuïtieve weten, door de goden geleid, gaat wijken voor het zelfstandig denken in klas 6. Geschiedenis, wetenschap en filosofie vinden hun oorsprong in de Griekse cultuur. Deze heeft nog een sterk beeldend, kunstzinnig karakter.
Taal
Het kunnen spreken en schrijven in verschillende tijdsvormen waarmee in de 4e klas een begin werd gemaakt, wordt voortgezet. Bij de grammatica worden ook bedrijvende en lijdende vorm, directe en indirecte rede en de trappen van vergelijking behandeld. Voortzetting van de taalkundige ontleding (het benoemen van de woordsoorten). Bij spelling, interpunctie en zinsbouw worden de regels opgehaald, uitgebreid en geleerd.
Verschillende soorten opstellen worden geoefend zoals de vertelling, het verslag en het schrijven van brieven. Het spreken krijgt aandacht door spraakoefeningen, recitaties (onder andere van de hexameter zoals die in de Griekse mythologie wordt gebruikt). Lezen van moeilijke teksten, begrijpend lezen en uitbreiding van de woordenschat komen aan de orde. Verder is er ruimte voor toneel en improvisaties.
Spelling: militair-woord, koppelteken-woord, trottoir-woord, tussen-e-woord, trema-meervoud-woord, latijns voorvoegsel-woord
Rekenen
Uitbreiding en voortzetting van het rekenen met breuken. De tiendelige breuken worden geïntroduceerd. Er wordt gerekend met cijfers achter de komma. In relatie hiermee komt het ‘geldrekenen’ opnieuw aan de orde en wordt de systematiek van het metrieke stelsel zichtbaar gemaakt (1 mm = 0,001 m, 1 cm = 0,01 m, 1 dm = 0,1 m, enzovoort).
Aardrijkskunde
Door producten, die we dagelijks nodig hebben om ons te voeden, te kleden, te wonen en werken, van grondstof tot eindproduct te volgen, krijgt het kind besef van de hoeveelheid werk die daarbij komt kijken:‘Wat zijn er veel mensen overal op aarde elke dag voor ons bezig!’ (economische aardrijkskunde). Verder wordt in de 5e klas het stroomgebied van de Rijn behandeld. Van het hooggebergte dalen we af tot de rivierdelta en beleven mee hoe mensen in de verschillende gebieden leven en werken. De oriëntatie op kaarten wordt vanuit Nederland uitgebreid tot Europa.
Geschiedenis
De geschiedenis is de biografie van de mensheid. De oude culturen van India, Perzië, Babylonië en Egypte worden behandeld. Door het vertellen van verhalen en het leren van teksten uit de oude culturen en deze te reciteren, beleven kinderen hoe anders het bewustzijn in die oude tijden was en hoe dit zich ontwikkelde. In een tweede geschiedenisperiode komt de Griekse cultuur aan bod.
Plantkunde
De klas krijgt een beeld van de ontwikkelingen binnen het plantenrijk. De plant wordt gezien in samenhang met aarde, water, licht en warmte. De leerkracht kan er voor kiezen om naast de plantkundeperiode ook nog een dierkundeperiode te geven. Bijvoorbeeld over de vogelwereld. Zowel dier- als plantkunde kan aanleiding zijn tot het maken van werkstukken.
KLAS 6
De kinderen zijn nu zo’n 11 – 12 jaar en gaan hun periode in het basisonderwijs afsluiten. De ontluiking van de prepuberteit komt vooral bij meisjes duidelijk op gang. De kinderen bewegen zich in het spanningsveld tussen geborgenheid en ontdekking. Ze hechten nog sterk aan de volwassene, die zorgt voor duidelijkheid, grenzen en regels. Regels moeten nu wel duidelijk worden uitgelegd en rechtvaardig en consequent worden toegepast. De moraliteit is bij de kinderen niet meer een vanzelfsprekendheid. Vanuit het bewustzijn moet het kind deze moraliteit opnieuw veroveren. Het kind is nu in staat tot exact waarnemen en het ontdekken van logische verbanden.
Vertelstof: geschiedkundige verhalen uit de Romeinse tijd
De mythologische tijd is definitief voorbij. Vertelstof is geschiedenis geworden. Zoals de romein echt aardeburger is geworden, zo is de zesdeklasser dat ook: praktisch, met een drang naar expansie, zin voor logica. Geschiedkundige verhalen uit de Romeinse tijd staan in de 6e klas dan ook centraal. Ze zijn de materie waaraan het kind zijn moraliteit vanuit bewustzijn kan ontwikkelen. De kinderen oefenen rethorica: het gaat hierbij niet om wie er gelijk heeft, maar wie er gelijk krijgt. Dit is heerlijk na te spelen in “de Senaat”.
Taal
Het inzicht in de structuur van de taal maakt op deze leeftijd een sprong vooruit. Naast het onderscheiden van de woordsoorten, is nu het onderscheiden van de zinsdelen (redekundige ontleding) van belang. De spelling van de werkwoordsvormen, waarop in de 4e klas al de aandacht werd gericht in verband met de behandeling van de tijden, wordt nu eerst via het denken opgenomen. De gebiedende wijs krijgt aandacht.
Veel tijd wordt besteed aan het geordend en zorgvuldig formuleren. Onder andere aan de hand van waarnemingen (zie ook onder fysica) en te maken of gemaakte proefwerken voor de verschillende vakken. Het discussiëren en luisteren wordt bijvoorbeeld geoefend in gespeelde Romeinse senaatzittingen.
Spelling: herhaling alle categorieën
Rekenen, Algebra, Meetkunde
Het rekenen in de 6e klas wordt sterk verbonden met het praktische leven en heeft dan ook het karakter van handelsrekenen. Geld lenen, sparen, inkopen, verkopen, winst en verlies, uitverkoop en korting zijn thema’s aan de hand waarvan het procentrekenen wordt geoefend. Rekenformules worden toegepast, regels over de breuken voor zover nog niet gekend, uit het hoofd geleerd (denk aan Romeinse regels en wetten). Dit noem je handelsrekenen.
In de algebra volgt een verdere stap naar abstractie: rekenen met letters, positieve en negatieve getallen, substitueren, vergelijkingen met één onbekende. Meetkunde: het tekenen van vormen uit de hand (zie vormtekenen) gaat in de zesde klas over in het construeren van vormen. Exactheid en schoonheid staan voorop. Vanuit de constructies lichten de meetkundige wetmatigheden op. Er komt een begin van het logische denken.
Aardrijkskunde
Na de dieren- en de plantenwereld (klas 4 en 5) komt nu de wereld van de gesteenten aan de orde. De polariteit tussen kalk en graniet vormt het uitgangspunt. Dit soort tegenstellingen passen bij het zwart-witte denken van de zesdeklasser. In een tweede periode staan het weer en het klimaat centraal. Waarnemingsopdrachten zijn hierbij belangrijk. Teken bijvoorbeeld iedere dag de hemel met haar wolken met krijt. De kinderen krijgen een overzichtsbeeld van het leven over de gehele aarde. De topografische kennis wordt vanuit Europa uitgebreid naar andere werelddelen.
Geschiedenis
Na de Romeinen komen thema’s uit de middeleeuwen aan de orde: ridders, kloosters, kruistochten, Karel de grote, bouw van kathedralen. Ook het ontstaan en de verworvenheden van de islam worden behandeld. Leven en werken van monniken geeft aanleiding tot kalligraferen en verfijnd tekenwerk (‘monnikenwerk’).
Fysica
De natuurkunde begint bij de dagelijks waarneembare verschijnselen. Het nauwkeurig waarnemen en beschrijven van verschijnselen met betrekking tot geluid, licht, warmte, statische elektriciteit en magnetisme is belangrijk. Vanuit de waarneming wordt overgegaan tot karakteriseren, zodat de verschijnselen tot de kinderen gaan spreken. Terughouding in de observaties is hierbij belangrijk.
PERIODE-ONDERWIJS
In alle klassen van de onderbouw begint iedere schooldag, na het begroeten en de ochtendspreuk, met het periodeonderwijs. Drie of vier weken achtereen krijgen deze uren inhoud en kleur door een vak waarin een bepaald thema wordt behandeld. Door langere tijd rond eenzelfde thema te werken, kan de leerstof echt tot leven komen: niet gauw een uurtje dit en dan weer dat; geen vluchtigheid, maar intensiteit; niet oppervlakkig opnemen, maar intens beleven en doorleven.
VAKLESSEN
Vormtekenen
Vormtekenen begint in de eerste klas met de rechte en de kromme, waaruit de letters gevormd worden. In de tweede klas maken de kinderen spiegelende vormen, de symmetrie is belangrijk. In de derde klas worden de symmetrische vormen gecompliceerder, in drieën en vieren. In de vierde klas doen de kruisingen hun intrede. Keltische knopen en andere vlechtvormen komen aan bod. In de vijfde klas oefenen de kinderen veel Griekse randmotieven en worden de vlechtvormen ingewikkelder. In de zesde klas wordt dit uitgebreid de metrieke, wiskundige figuren.
Schilderen
In de eerste klas ontdekken we de karakters van de kleuren. Rood staat tegenover blauw. In de tweede klas wordt dit uitgebreid, gaan kleuren met elkaar spelen en zo ontstaan mengkleuren. In de derde klas worden de schilderingen figuratiever. In klas vier schilderen de kinderen veel diervormen. In de klas vijf zijn dat plantvormen. In de zesde klas wordt schilderend de wereld van de mineralogie verkent en maken we een begin met de sluiertechniek. Voor alle klassen geldt dat naast de periodestof ook de vertelstof uitgangspunt is voor de onderwerpen.
Handwerken
In de eerste klas leren de kinderen vingerhaken en breien. In de tweede klas staat het haken centraal. In de derde klas leren de kinderen naast de rechtse steek ook averechts breien en wordt er doorgaans een muts gebreid. In de vierde klas gaan de kinderen borduren met kruisende steken. In de vijfde en zesde klas kunnen er allerlei handtechnieken aan bod, van vilten tot naaien. In de vijfde klas maak je iets voor de handen, in de zesde klas iets voor de voeten (ook wordt er in de zesde klas wel gekozen voor een project waarbij alle technieken nogmaals langskomen, bijvoorbeeld een marionet).
Vreemde talen
Vanaf klas een leren we één of twee vreemde talen. Dit door middel van spelletjes, versjes en eenvoudige toneelstukjes. In de tweede klas gaan we dialogen oefenen. Klas drie begint met schrijfwerk. In de hogere klassen komt daar grammatica bij en wordt voorgaande verder uitgebreid.
Gymnastiek
In klas een en twee geven we nog geen gymlessen. We wandelen veel en hebben ruimte om buiten te spelen. (Bosdag, boswandeling). Vanaf de derde klas wordt er echt gym gegeven. De gymlessen kunnen beginnen met de Bothmer-oefeningen die bij de desbetreffende klas horen.